zaterdag 29 januari 2011

Winterwerk, stookhout

Afgelopen week heb ik wat gedund in de windsingels en een omgewaaide boom opgeruimd. De nieuwe houtmijt groeit alweer flink, en er ligt nog volop hout dat eerst gekloofd moet worden. Tegen de tijd dat dergelijk hout de kachel in gaat, ben je er na het werk dat je er aan hebt (zagen, sjouwen, kloven) al een paar keer warm van geworden. Het dunnere snoeihout gebruiken we om takkenhagen* van te stoppen (*takkenhagen)
Een paar jaar geleden zag ik in Duitsland cirkels stookhout die bijeen werden gehouden door een stuk stevig gaas. Dat leek me makkelijker dan stapelen, en sindsdien heb ik het ook zo aangepakt. De Duitse cirkels waren bovenop afgedekt met een stuk plastic; dat is wel makkelijk, maar lelijk. Ik heb er een afwaterend dak op gestapeld; dat is natuurlijk toch weer extra werk, maar je hebt daardoor wel een aantrekkelijk bouwsel.








Houtmijt in wording. Het gaas wordt op het vlonder gezet, zodat je de onderkant met de bosmaaier vrij kunt houden (foto augustus '10)
De diameter van de mijten is ongeveer 3,5 meter; binnenin wordt alles los (en lukraak) gestort; aan de buitenkant leg ik de stammetjes in een cirkel zodat het er geordend uitziet. Voor de bodem heb ik een luchtig platform gemaakt van oude pallets en wat plankhout; het gaas is zwaar schapengaas (ursus gaas). Omdat het vrij grote stukken hout zijn (voor de hout-cv-ketel) blijven deze mijten drie jaar intact om goed te drogen. Daarna gaat het in de zomer de loods in.




dinsdag 25 januari 2011

Gras maar géén gazon

Gras: wanneer je alleen maar gras ziet, dan is er van alles aan gedaan om andere planten het leven onmogelijk te maken. 
 
Camhof, 25 juni 2010

Natuurlijkerwijs groeit gras in een gemeenschap van verschillende grassen en andere planten. Welke grassen en planten er in een grasveld, weide of op een graspad groeien, hangt af van de samenstelling van de bodem en het maaibeleid. In natuurlijk gras valt altijd wat te ontdekken.

Camhof, 27 april 2008

Waar het gras (vrijwel) permanent kort gehouden wordt, vind je hier (op Cammingha Hof) veel madelieven en/of brunel tussen het gras, en op een vochtig stuk in de halfschaduw ineens een massa ereprijs. Op minder vaak gemaaide stukken zie je meer hondsdraf, pinksterbloem, paardenbloem en boterbloem.

En waar we maar één keer per jaar maaien (in het vroege voorjaar, voor de groei begint) ontwikkelen zich allerlei ruigtes waar de grassen soms het onderspit delven.


Camhof, 20 juli 2010

Gras (als bodembedekker) is dan meer bloemenweide dan gras, ook in de kort gehouden stukken. Dat maakt het levendig en spannend.

Wij hebben hier allerlei mengsels van wilde planten gezaaid en dan is het na een aantal jaren vaak niet meer vast te stellen of iets zich spontaan heeft gevestigd, of dat het door ons is ingebracht. Maar een feit is, dat hier van-alles-en-nog-wat groeit op plekken, waar we het niet geplant of gezaaid hebben. Na verloop van tijd lijkt alles zijn plek te hebben gevonden, maar toch blijft het veranderlijk. Alles volgt een eigen ontwikkeling die een gevolg is van de vaak gaandeweg veranderende groeiomstandigheden en het maai- of onderhoudsbeleid dat er op los gelaten wordt.

Camhof, 13 juli 2010


Met graslanden kun je spelen door te manipuleren met maaien. Een goed begin is om het gras eerst lang te laten worden om het daarna met een motorzeis of vingerbalk goed kort te maaien (bloten) en het maaisel af te voeren. Te rijke grond verarm je door jarenlang consequent het maaisel af te voeren; dat is een traag proces. Je kunt in rijke grond ook sterke concurrenten (van gras) zaaien of planten; die kun je het beste eerst opkweken in een gecontroleerde tuin (moestuin/kweektuin) zodat de planten al postuur hebben, wanneer je ze in grasland uitplant. Natuurlijk ontzie je ze daarna bij het maaien zodat ze rijp zaad kunnen vormen; zet er in een ruige begroeiing een flinke stok bij zodat je weet waar je voorzichtig moet zijn.


Camhof, 9 mei 2010

zondag 16 januari 2011

Tuinieren op de klei

Wij tuinieren op de klei. Op een aantal plekken is de toplaag redelijk humeus, maar gemiddeld genomen zit je hier overal op het terrein na een steek in vette grijze klei. Klei heeft voordelen want het is vruchtbaar en vochthoudend,  maar klei kan ook behoorlijk weerbarstig zijn.
Wanneer je de bedden van je moestuin niet tijdig weet te transformeren in rulle grond, werk je de rest van de zomer in fijngemaakte brokjes beton.

Op klei is scherp zand een wondermiddel. Het maakt de grond los en zuurstofrijk waardoor voedingstoffen beter beschikbaar komen.

Ouderwetse kleituiniers spitten in het najaar voor de vorst invalt, en maken de losgevroren grond fijn zodra deze in het voorjaar opdroogt; als je dat op het goede moment doet, werkt het prima. Test is de klap met de bats (schep): als de kluiten door de klap verpulveren tot kruimige substantie is het tijd om de bedden klaar te maken. Wanneer je er te laat bij bent, lukt het niet meer en resten de betonbrokjes als hoogst haalbaar resultaat.

Je kunt kleigrond verbeteren (losser maken) door er humus aan toe te voegen; maar zelfs na rijkelijke toediening van compost en/of turf vallen de resultaten vaak tegen en blijft de grond kleiig. Daarmee kom je in een vicieuze cirkel, want dan moet je toch weer, voor de vorst invalt, spitten om de grond los te laten vriezen (etc.); dat spitten is niet alleen veel werk, het werkt ook de humusvorming tegen.

Scherp zand
Een structurele oplossing biedt scherp zand. Ik ben (alweer lang geleden) tot scherp zand bekeerd nadat ik een volle kruiwagen over een bed met pas geënte fruitboompjes werkte; de grond was daar - na regen en droogte - dichtgeslagen en omgevormd tot gescheurd beton. 
Dat zand werkte miraculeus: het verdween na een paar gieters water meteen al voor een flink deel in de droogtescheuren, en het resterende deel was aan het eind van de zomer goeddeels door de grond opgenomen. Toen ik de boompjes het volgende voorjaar uitgroef was de grond rul op die plek, en bleef dat tot in lengte van jaren. 

Scherp zand- ik had het natuurlijk kunnen weten, want wat is de meest begeerlijke aller tuingronden? . . . Dat is zavel! De componenten van zavel zijn zand en klei. Zand (grofkorrelig, scherp zand) maakt klei blijvend luchtig.

Wij voeren het zand gedoseerd aan. Zolang de grond kleiig blijft, vullen we de paden in het voorjaar met scherp zand. Zandpaden zijn sowieso prettig werken, en een deel van dat zand kan dan 's zomers - waar nodig - gebruikt worden op de bedden; uiteindelijk komt alles daar terecht wanneer we de paden het volgend voorjaar weer wat uitdiepen.

Spitten doen we al lang niet meer in onze moestuin(en). Tenminste niet als vast patroon. Wanneer we een nieuw stuk in gebruik nemen (of een verwaarloosd bed heroveren) wordt er gespit; voor het overige maken we de grond - zonder deze te keren - alleen maar los met een spitvork.

vrijdag 14 januari 2011

Pruim: onderstam VVA-1


Eindelijk lijkt hij eraan te komen. 
Ik lees al jaren over de nieuwe pruimenonderstam VVA-1, maar met de verkrijgbaarheid wilde het maar niet vlotten. 
Nu is er grootschalige productie op gang gekomen en zijn er ook leveranties aan kwekers die de VVA-1 onderstam gebruiken voor de particuliere markt.


Pruim Opal op VVA-1

De VVA-1 heet oorspronkelijk Krymsk®1 en is geselecteerd uit kruisingen tussen de Prunus tomentosa X P. cerasifera op het Krymsk kweekstation in de regio Krasnodar in Rusland.
Deze onderstam wordt al sinds 1994 in Nederland getoetst (o.m. Wageningen/ research station Wilhelminadorp).



De VVA-1 heeft een groeikracht die vergelijkbaar is met de appel-onderstam M9 of de GiSelA-5 voor kers. Dit houdt in dat je VVA-1 aan de haag kan planten op 1,25 mtr onderlinge afstand;
zo kun je op een stukje haag van 7,50 mtr ZES pruimenrassen aanplanten die elkaar in oogst opvolgen en overlappen. Dat is pas echt langdurig en optimaal genieten van eigen pruimen.

Pruimen, dit schrijf ik voor de lezers die zelf geen pruimenbomen hebben, MOET je wel zelf kweken als je eenmaal de smaak van aan de boom gerijpte pruimen kent.
Een pruim die je in de winkel koopt is onrijp (eufemistisch 'bijna rijp') geplukt en smaakt nergens naar. Nou ja, 'nergens' is misschien wat overdreven- laat ik het erop houden dat gekochte pruimen naar gekochte pruimen smaken en dat doet maar heel vaag denken aan de smaak die pruimen kunnen hebben wanneer je ze rijp en sappig plukt.

Met de VVA-1 vallen alle nadelen van een pruimenboom weg: je kunt er gewoon bij, dus het is gemakkelijk verzorgen, dunnen en plukken. Je kunt ook beter doseren en je bovendien verbazen hoeveel je nog van zo'n iel boompje kunt oogsten. En je hoeft er niet lang op te wachten: de boompjes die van de kwekerij komen dragen vaak het eerste seizoen al wat pruimen en na een jaar of drie al volop. De VVA-1 blijft uiteindelijk ongeveer 40% kleiner dan de St. Julien.


Het tweede jaar na aanplant: Opal op VVA-1  (biologische fruitkwekerij Lauwershof in Engwierum, juli 2007)
Ook bij kwekerij Lauwershof: Jubileum op VVA-1 (aug. 2009)


Verkrijgbaarheid

Boomkwekerij Vergeldt & Bouten verkoopt Victoria op VVA-1 > http://www.vergeldtenbouten.nl/

Onderstammenkwekerij Janssens vermeerdert de onderstammen >

Boomkwekerijen Botden & van Willigen is licentiehouder >

Update september 2011/
Pruimenrassen op VVA-1 worden nu ook aangeboden in de catalogus van De Batterijen in Ochten > http://www.batterijen.nl/vruchtbomen.html

Fruit: snoei is communicatie

Snoei is altijd logisch
Elke fruitsoort stelt zijn eigen eisen en vaak zijn die eisen ook nog per ras verschillend. Toch is het allemaal niet zo ingewikkeld: snoeien kun je zien als een vorm van communicatie. Wanneer je de taal van het gewas verstaat, wijst het zichzelf.





Snoeien doe je altijd met een reden. Daarom is het, wanneer je met snoeien begint, vooral belangrijk voor jezelf vast te stellen wat je wilt bereiken, en waarom. Wanneer je dat beeld eenmaal voor ogen hebt, wijst het gewas je zelf de weg. Leren snoeien is vooral leren kijken naar je fruitgewassen vanuit een bepaald wenspatroon. Dat ideaalbeeld (wat wil ik bereiken) moet je altijd in je achterhoofd hebben wanneer je aan je fruitgewassen werkt. 


Ondanks alle verschillen die er tussen de verschillende fruitsoorten en rassen zijn, hebben ze vooral ook veel gemeen. Uiteindelijk verlopen stofwisseling en groeiprocessen bij alle soorten volgens dezelfde principes, en zijn de onderlinge verschillen in de erfelijke programmatuur minimaal.
Om gezond en mooi fruit te produceren moeten fruitgewassen aan een aantal voorwaarden voldoen, en ondanks de grote veelsoortigheid zijn die voorwaarden (basiseisen) uniform. Wat altijd geldt is de noodzaak van een ‘open’ regelmatig gevormd gestel met voldoende ruimte tussen de takken onderling; daarbij moet er voldoende groei zijn om vruchthoutverjonging mogelijk te maken. 

De meeste gangbare fruitrassen zijn buitensporig vruchtbaar, de noodzakelijke vrucht- (of vruchthout-) dunning geeft dan het meeste werk; voor extensief onderhoud [in landschappelijke tuinen] heb je meer plezier van matig vruchtbare rassen. Hiermee is, als uitgangspunt, in feite alles gezegd. Wat er meer over te zeggen valt, gaat over het waarom (stellen we deze eisen) en het hoe (krijgen we dit voor elkaar). 

Het waarom is, op hoofdzaken, ook met een eenvoudig antwoord af te doen: een open (luchtig) gestel zorgt ervoor dat alle onderdelen van de kroon voldoende licht ontvangen, en dat het gebladerte na regen of vochtigheid zo snel mogelijk kan drogen- dit maakt het gewas minder gevoelig voor schimmelaantastingen; daarbij is voldoende groei voor vruchthoutverjonging nodig omdat de mooiste vruchten altijd aan jonge en vitale takken groeien; een regelmatige maar niet overdreven vruchtbaarheid zorgt dat we elk jaar een bevredigende hoeveelheid goed ontwikkeld fruit kunnen oogsten.

Basisvormen
Binnen dit kader van algemene voorwaarden kunnen we meestal kiezen uit verschillende mogelijkheden. Maar of je nu kiest voor een spilvorm (één opgaande stam -de harttak- met zijtakken), voor een ‘open’ kroon (een wijd uitstaand gestel zonder dominerende harttak) of voor een leivorm (aangebonden takken of ranken), hoofdzaak is steeds dat er voldoende ruimte voor licht en lucht tussen de verschillende takken of ranken blijft.

Daarbij geldt voor alle houtige boom- of struikvormende fruitgewassen dat de vorm die het dichtst bij de natuurlijke groeivorm staat, het minste onderhoud vraagt. Dat is bij appels, pruimen (en ander steenfruit) een struik of boom met een open kroon, en bij peren meestal een spil- (of piramide-) vorm. Vrijstaande bessenstruiken vormen van nature een bolle kroon, waarvan eenvoudig -door de middelste takken weg te nemen- een holle (open) kroon kan worden gevormd.
Bij de wijnrank of kiwi gaat de regel, dat de natuurlijkste vorm het minste werk geeft, niet op. Deze rankende fruitstruiken kunnen ongesnoeid ongekende afmetingen bereiken en moeten, om handelbaar te blijven, steeds fors worden gesnoeid. Het rankende fruit, dat overigens aan dezelfde basisregels als struiken en bomen is onderworpen, laat ik hier verder buiten beschouwing.


Het hoe
Met snoei manipuleer je het groeigedrag van het gewas. Je stuurt in feite de stofwisselingsprocessen bij. Met een beperkt aantal vaardigheden (knippen, zagen, uitbuigen, snijden, plukken of wrijven) kun je de manier van groeien en de vruchtbaarheid vergaand beïnvloeden. Het belangrijkste werkingsprincipe daarbij berust op de hormonenhuishouding van het gewas.
De groei- en de aanmaak van zijscheuten en bloemknoppen wordt bepaald door de mate van dominantie van de groeitoppen. De meest dominante groeitoppen bevinden zich aan de uiteinden van de hoogste twijgen aan de dikste takken. In de groeipunten (knoppen) ontwikkelt zich een groeihormoon (auxine) dat het gewas prikkelt tot aanvoer van bouwstoffen voor groei naar die specifieke plek. Zie die knoppen maar als hongerige zuigelingen waarbij de sterkste (gulzigste) het meeste voeding krijgt. Die voedingstromen naar de sterkste groeipunten kun je manipuleren, door de grootste gulzigaards weg te nemen (knippen) of door hun dominantie te verminderen door ze naar een lager niveau -dan hun concurrenten- te buigen.
Door het wegvallen van de dominantie van de groeipunt aan de top, wordt de hormonale samenstelling van de sapstroom veranderd ten gunste van de ontwikkeling van zijknoppen in de twijg.

Balans
Bij een gezonde boom of struik vormen onder- en bovengrondse delen een uitgebalanceerd geheel. Globaal kun je stellen dat het wortelgestel zich qua grootte evenredig aan de kroon ontwikkelt. Bij zware snoei, of door ernstige takbreuk, wordt die evenredigheid abrupt verbroken en treden er noodscenario’s in werking: in de omgeving van de schade ontwaken talrijke ‘slapende’ knoppen in de bast, om het weggevallen loof te vervangen.

Hoe zwaarder de snoei (schade) is, hoe ongestructureerder (warriger) de hergroei zal zijn. Dit principe [dat het gewas na schade probeert de balans te herstellen] is samen met de groeidominantie-regels, onze belangrijkste handleiding bij de snoei.
Wanneer alles naar wens verloopt is het zaak de balans zo min mogelijk te verstoren; in een aantal gevallen, bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende groei is voor vruchthoutverjonging, is het juist nuttig om een groei-impuls te geven met stevige snoei.

Communicatie
Met snoeien ga je een gesprek aan met je gewas: snoeien is opvoeding; soms dressuur, meestal verzorgend. Ik ben geen bomenfluisteraar, maar ik ben me er wel van bewust dat planten levende organismen zijn die reageren op prikkels. De taal van het gewas is een taal van reacties. Planten communiceren met lichaamstaal: gezonde gewassen hebben stevige, goed gekleurde, vitale bladeren en groeitoppen; gezonde gewassen zijn altijd in de groei. 

Communiceren met je gewassen betekent vooral opmerkzaam kijken. Het handelen doe je zo voorzichtig mogelijk, want het uitgangspunt bij snoei moet altijd zijn dat je het gewas niet onnodig prikkelt. Snoei is vooral nodig omdat wij zaken verlangen die voor het gewas zelf niet belangrijk zijn. Wij willen mooi fruit: goed ontwikkeld, smakelijk, kwetsbaar maar ongeschonden. Hoe verder dat fruit van de natuur afstaat, hoe meer we zullen moeten helpen. Wilde appeltjes, daar hoef je echt niets aan te doen, maar ons cultuurfruit vraagt zorg. Die zorg bestaat er uit dat we helpen en bijsturen. Het gewas laat je zien of je het goed doet, en wijst je met het eigen groeipatroon en reacties zelf de weg.

Snoeimotieven
# Vormsnoei = alles wat je doet om de gewenste vorm te krijgen en te houden  
# Verzorgingssnoei = het wegknippen van zieke en aangetaste delen  
# Verjongingssnoei = het wegknippen van ouder vruchthout om ruimte te maken voor de ontwikkeling van jonge scheuten
# Reguleringssnoei = het terugknippen van twijgen om de groei en de knopzetting te beïnvloeden.

Technieken
# Uitbuigen (het neerwaarts buigen van takken) is een eenvoudige manier om de top-dominantie op te heffen waardoor de groei van bloemscheuten (vruchthout) wordt bevorderd.
# Pluizen -het wegplukken van de blaadjes van de groeiknop aan het einde van een scheut- heeft (kortdurend) hetzelfde effect als uitbuigen. Zo hef je de topdominantie van de eindknop tijdelijk op, en bevorder je de aanmaak van zijscheuten. Pluizen doe je vooral bij gewassen in de (eerste) opkweekfase.
# Plukken is vooral van toepassing op de vruchtdunning. Bij het meeste grootfruit (appel, peer, pruim) is vruchtdunning cruciaal voor de kwaliteit van het fruit, voor het vermijden van beurtjaren en vaak ook voor de gezondheid van het gewas. 
# Uitbreken klinkt wat bruusk, maar het is de beste techniek om ongewenste scheuten te verwijderen. Wanneer je een jonge scheut uitbreekt, komen meestal ook de slapende knoppen aan de voet mee, zodat er geen hergroei is. Uitbreken doe je alleen in het groeiseizoen. Het gaat om het juiste moment: als de scheut te groot (en sterk) is beschadig je te veel. Ideaal gesproken blijft er na het uitbreken een klein putje over.

maandag 3 januari 2011

Vruchtbomen: zelf enten

Wanneer je over wat ruimte beschikt, en aan de slag wilt met fruit, is het wel zo handig om zelf te kunnen enten. Dat is zeer kostenbesparend, en het vergroot je mogelijkheden.
Het enten zelf is een eenvoudige techniek; in principe heb je een minuut of vijf nodig om het te leren. Het probleem bij enten zit meestal in het vergaren van de benodigdheden; enten is vooral een kwestie van planning.

Wat je nodig hebt is: enthout, onderstammen, snoeischaar, entmesje, bindmateriaal en wondafdekmiddel (i.p.v. entwas).

Entgereedschap: snoeischaar, entmesje en bindstrips. Een entmesje is éénzijdig geslepen (als een beitel); er zijn links- en rechtshandige entmesjes.

Enten is ook een kwestie van timing. In de beroepskwekerij doet het tijdstip er niet zo toe omdat de materialen dan gekoeld bewaard worden; als amateur ent je met de meeste kans van slagen, wanneer de onderstammen tot leven beginnen te komen (de knoppen beginnen te zwellen). Dat is meestal rond eind maart. Idealiter is het enthout dan nog in volle rust.

NU (begin januari) moet je het enthout verzamelen; dit moet dan op een koele plek in rust worden gehouden.


Voor enthout (of entrijs) kies je eenjarige twijgen; dat zijn de groeischeuten van vorig jaar. Ouder hout (met bloemknoppen) is ongeschikt. Kies goed ontwikkelde scheuten met een regelmatige knopzetting en middelmatige dikte; de zwaarste scheuten zijn vaak minder geschikt vanwege een wekere celstructuur- en al te dunne scheuten hebben maar weinig cambium waardoor ze gevoeliger zijn voor uitdrogen.

Houd er rekening mee dat je bij elke vorm van ongeslachtelijke vermeerdering de kwalen van de bron mee vermeerdert; neem dus alleen enthout van goed gezond uitgangsmateriaal. Je kunt ook enthout knippen van zojuist aangeschafte virusvrije jonge fruitboompjes of struiken; selecteer bij aanschaf op goed vertakt materiaal.

Zelf bewaarde ik mijn bosjes enthout, rechtop en diep in scherp zand ingekuild, op een plek in de schaduw; dat werkt prima. Je kunt enthout ook lang bewaren in de groentelade van je koelkast (in een vochtige krant gerold in een plastic zak). De koelkast biedt tevens uitkomst wanneer het buiten te warm begint te worden om het enthout in rust te houden.

Ik zie ook adviezen om enthout, in bruin pakpapier gewikkeld, liggend in te graven (30 á 40 cm diep); dat kan in elke losse (zanderige) grond. Ook dan is het belangrijk een koele (niet zonnige) plek te kiezen. Waar het om gaat is dat het entrijs in rust blijft (dus koel) en dat het niet indroogt.

Hoe lang het entrijs is, is niet zo belangrijk. Je gebruikt bij het enten stukjes met drie of vier goede knoppen, zodat je uit langere twijgen meerdere enten kunt snijden. De top wordt niet gebruikt.


Zo houd je een entmes vast (als je rechtshandig bent). De kunst is een mooie vlakke snede te maken zonder je duim te raken. Beginners kunnen hun duim beschermen met een stukje pleister en een cent eronder.
Het mesje en Het snijden 

Je kunt het aansnijden (van onderstam en ent) het beste eerst op wat proeftakjes oefenen. De kunst is de twijg schuin door te snijden in één vloeiende trekkende beweging. De snede moet volkomen vlak zijn, daarom heb je ook dat speciale éénzijdig geslepen entmesje nodig.

Wanneer je een twijg snijdt met een gewoon (aan weerszijden geslepen) mes – zoals een aardappelschilmesje - kiest het mes de weg van de minste weerstand en zal met de nerf van het hout mee willen; hierdoor ontstaat een golvend snijvlak.
Een entmes wil maar één kant uit, en dat is door de nerf heen naar beneden; tenminste wanneer je het mes goed vasthoudt. Als je het entmes in je werkhand neemt en beetpakt zoals op de foto, ligt de geslepen kant van het lemmet boven, en zal het mes naar beneden willen wanneer je het door de twijg trekt. Bij een entmes hoort slijpgereedschap, want vloeiend en glad aansnijden lukt alleen met een vlijmscherp mes.




Uit 'Het leerboek der fruitteelt' van A.M. Sprenger (Tjeenk Willink - Zwolle 1948)

Handige adressen/


Heeft veel verschillende onderstammen o.a. GiSelA 5 en 6

Vruchtboomonderstammen (onder meer: M9, MM106, KWEE MC en 'St Julien A')

Vermeerdert een groot assortiment onderstammen waaronder VVA-1 voor pruim
en GiSelA voor kers

Voor entmesjes, bindstrips, etc.